| |
De geschiedenis van Bokrijk gaat terug tot de 13de eeuw, toen de graaf van Loon het bosgebied “Buscurake” verkocht aan de zusters van de cisterciënzerabdij van Herkenrode. De zusters richtten er een modelhoeve op, waarmee het domein eeuwenlang een belangrijk landbouwbezit van de abdij bleef. De naam Bokrijk evolueerde door de tijd uit deze oude benaming en bleef verbonden met de rijke bos- en landbouwgronden van het gebied.
Het huidige kasteel werd pas in 1891 gebouwd door Edgard Maris, een rentenier uit Hasselt. Twee jaar eerder had hij het hele domein van de familie Coghen gekocht. Op de plaats waar vroeger de abdijhoeve stond, liet Maris een nieuw kasteel oprichten in Maaslandse neorenaissancestijl, herkenbaar aan het gebruik van rode baksteen in combinatie met natuursteen, trapgevels, kruisramen en sierlijke details die verwijzen naar de 16de-eeuwse bouwtraditie van de Maasstreek.
Maris kwam echter al snel in financiële moeilijkheden, en in 1894 ging het domein over in handen van graaf Ferdinand de Meeûs. Deze liet het kasteel uitbreiden met een rechtervleugel en een kapel, en gaf het park zijn huidige structuur met dreven en wandelpaden. Na zijn overlijden in 1916 verkocht de familie de Meeûs het domein aan Duitse Joodse makelaars. Na de bevrijding in 1918 werd beslag gelegd op het eigendom, dat in 1928 werd overgenomen door de Boerenbond. In 1938 kwam het domein in bezit van de Provincie Limburg.
In de jaren vijftig besloot het provinciebestuur om in Bokrijk een openluchtmuseum te vestigen dat de landelijke en stedelijke woon- en leefcultuur van Vlaanderen door de eeuwen heen zou tonen. Het museum opende zijn deuren in 1958 en groeide uit tot een van de bekendste toeristische en erfgoedlocaties van België.
Het kasteel zelf kreeg doorheen de 20ste eeuw verschillende functies. Na een grondige renovatie in 2008 werd het aangepast voor gebruik als conferentie- en vergadercentrum, uitgerust met moderne voorzieningen, maar met behoud van zijn historische uitstraling. |